De Israëlieten moesten buiten het kamp een gave rode koe slachten en in z'n geheel
verbanden, samen met cederhout, majoraana en karmozijn.
De as werd gemengd met water uit een bronb.
Met dit mengsel moesten mensen en dingen die met een gestorvene in aanraking gekomen waren,
gereinigd worden.
In aanraking met een dode
Degene in Israël die met een dode in aanraking was geweest, was ritueel onrein. Hij
mocht niet Gods heiligdom binnengaan.
De dood is onlosmakelijk verbonden aan zonde. En als de zonde zijn sporen in je leven
nalaat, pas je niet meer in het huis van Hem die beschreven wordt als degene die
licht is en in wie geen spoor van duisternis gevonden
wordt2.
God is te rein van ogen om het kwaad te kunnen aanzien, Hij kan het onrecht niet
aanschouwen3.
Dit offer zegt ons veel over ons dagelijks leven. Want daarin komen wij elke dag in
aanraking met de dood. Immers, de mensen te midden van wie wij wonen, zijn allemaal
'dood in zonden en misdaden'4.
En ons eigen leven wordt ook nog gekenmerkt door 'daden die tot de dood
leiden'5.
Met andere woorden: zijn wij eigenlijk wel geschikt om in Gods nabijheid te leven?
Voor een deel kunnen wij daar niets aan doen - zoals de Israëliet wiens vader was
overleden - voor een deel zijn we wel verantwoordelijk - namelijk als ik bewust
fraude pleeg of me hard en liefdeloos opstel tegen mijn naaste.
Toch wil God wel met ons blijven omgaan. Hij heeft voorzieningen getroffen, zodat
we gereinigd kunnen worden en weer met Hem kunnen omgaan.
Een gave rode koe
De Israëliet moest een gave rode koe, die nog juk gedragen had, als offer
brengen6.
Het dier moest gaaf zijn. Bij alle offers zagen we, dat hierin de Heer Jezus werd
uitgebeeld in zijn volmaaktheid. Er was op Hem niets aan te merken, zelfs niet door
de hoogste Rechter.
Het moest ook een roodbont dier zijn. De huidige generatie orthodoxe rabbijnen,
die streven naar herbouw van de tempel en herstel van de offerdienst, zijn al druk
bezig een volmaakt rode koe te fokken, waaraan geen vlekje te ontdekken is. Zo
willen ze klaar zijn om als de Messias komt, de offerdienst te hervatten. Maar dit
dier is juist een verwijzing naar die Messias, die al gekomen is.
Zelfs de kleur van het dier vertelt ons iets van Hem. Want rood is de kleur van de
aarde (in grote delen van het land Israël). Het Hebreeuwse woord voor rood (u kent
het in de bijbelse naam Edom) is verwant aan het woord voor aarde (adama). En de
eerste mens wordt genoemd 'Adam', wat zoiets betekent als: die uit de aarde genomen
is, of 'de rode'. Zo wijst deze rode koe op de Heer Jezus, de Zoon van God die mens
geworden is. Hij is de volmaakte mens.
Deze koe mocht geen juk gedragen hebben. Dit herinnert ons eraan, dat de Heer Jezus
mens is geworden, maar dat Hij wel de eerste mens was, die geen slaaf van de zonde
is geweest.
Ook opmerkelijk is, dat het een vrouwelijk dier was, dat geofferd moest worden.
Daarin zitten minstens twee gedachten verborgen.
God heeft een zekere orde aangebracht in de schepping, waarbij het mannelijke staat
voor leiden en het vrouwelijke voor volgen. Dat is zeker duidelijk als de relatie
van Christus met zijn gemeente wordt vergeleken wordt met de relatie tussen een
man en een
vrouw7.
In verband met dit offer zou je dan kunnen zeggen, dat het een secundair offer is.
Het heeft geen betrekking op de redding van zondaren, maar op het vervolg van de
redding: de heiliging van Gods volk.
Ook staat de vrouw voor het voortbrengen van leven. Eva werd de moeder van alle
levenden8.
Zo heeft dit offer iets te zeggen over de manier waarop wij, in plaats van dode
werken te verrichten, leven zullen voortbrengen; het eeuwige leven zichtbaar zullen
maken in daden die bij de levende God
passen9.
Cederhout, majoraan en karmozijn
Dit offer bestond verder uit cederhout, majoraan en
karmozijn10.
Cederhout en majoraan zijn twee planten, die totaal van elkaar verschillen. Salomo
gebruikte ze in zijn spreuken en liederen als zinnebeelden van het grootste en het
kleinste wat door de aarde voortgebracht
wordt11.
Karmozijn is een rode kleurstof, die in de bijbelse beeldspraak staat voor de
zonde12.
Zo beelden deze drie materialen de zonden uit. Of ze nu groot als de libanonceder zijn of klein als de majoraan - elke zonde kleurt ons rood als karmozijn, een kleur die nauwelijks weggewassen kan worden.
Maar deze drie materialen worden, samen met de koe, verbrand. Dat laat ons nog eens
zien, dat toen Christus stierf, al onze zonden weggenomen zijn en volkomen werden
uitgedelgd. Het is een voldongen feit, dat niet alleen voor God vaststaat, maar ook
voor ons vast mag staan: Christus is voor ons gestorven en wij, zondaren, zijn met
Hem gestorven. "Ik leef niet meer", zegt
Paulus13.
Onze zonden zijn met Christus in het graf gelegd. En wij zijn, bevrijd van de zonden,
met Hem opgestaan in een nieuw leven. Dat is een voldongen en onomkeerbaar feit.
As en levend water
De as van de koe, het cederhout, de majoraan en de karmozijn werden gemengd met water
uit een bron en gesprenkeld over degene die met de dood in contact was
gekomen14.
De as herinnerde aan de koe en de andere materialen, die er eens geweest waren. Zo
mogen wij steeds terugdenken aan wat eens gebeurde op Golgotha. Dat was zo groots,
dat het voor altijd voldoende was.
Als de Israëliet met een lijk in aanraking kwam, hoefde hij niet eerst op zoek naar
een gave koe. Stel dat die er op dat moment niet was. Nee, de as stond al klaar.
Het offer dat hij nodig had, was al gebracht. Het hoefde alleen nog maar op hem
toegepast te worden. Wat een troostvolle gedachte. Als wij op de een of andere manier
van God afraken, is alles al in gereedheid om ons terug te brengen in zijn
gemeenschap. Het kruis is een baken in deze wereld, een baken in ons leven, waarnaar
we te allen tijde mogen opzien. Daar heeft Christus het voor ons in orde gemaakt.
De as moest vermengd worden met water uit een bron, levend water, zoals de
Statenvertaling en de NBG51-vertaling zeggen. Dit levende water is een prachtig
beeld van Gods Woord, de
Bijbel15.
Het is levenwekkend, verkwikkend, reinigend, versterkend. En het hoofdonderwerp is:
Christus, de
gekruisigde16.
Dat woord hebben we nodig, elke keer dat we met deze wereld in contact geweest zijn;
met die Heer vullen we telkens weer ons hart, als we dicht bij onze God willen leven.
Anders staan we aan het gevaar bloot, langzaamaan af te dwalen en te wennen aan een
leven zonder Hem.
Natuurlijk - als we verkeerd handelen, zullen we ons ook inspannen om het goed te
maken en het een volgende keer anders te doen. Maar als we dat doen zonder ons
opnieuw toe te vertrouwen aan de gestorven en opgestane Heer, blijven we alleen
staan in onze worsteling tegen het kwaad.
Een reine man
In het oude Israël was degene die met de dood in contact was geweest, niet op zichzelf aangewezen.
Er was een reine persoon aangewezen, die een tak majoraan in het reinigingswater doopte en hem
daarmee besprenkelde. Deze handeling werd herhaald op de derde en de zevende dag met
het17.
We komen die handeling tegen in één van de psalmen: "Neem met majoraan mijn zonden
weg en ik word rein, was mij en ik word witter dan
sneeuw"18.
Het is God die reinigt van alle ongerechtigheid, maar hij gebruikt er dikwijls een
reine persoon voor.
Dit kun je van twee kanten bekijken.
Als jij om wat voor reden dan ook het zicht op de Heer een beetje bent
kwijtgeraakt, zijn er anderen, die vanuit hun wandel met God - ze zijn immers
rein! - jou kunnen helpen en op Jezus kunnen wijzen. Wat een voorrecht dat God ons
omringt met broeders en zusters die ons ondersteunen!
Maar omgekeerd geldt ook: soms kun jij die reine persoon zijn, die anderen
verder helpt. Want alleen al door je oprechte aandacht ben je een bemoediging voor
anderen. Hoeveel te meer als je in alle bescheidenheid op Jezus wijst, als je met
en voor hen bidt.
Deze reine persoon kwam diverse malen terug om de Israëliet te dienen. Als ik het
goed lees, werden op dag 1 alle voorwerpen en personen die in de onmiddellijke
omgeving van een lijk waren geweest of daarmee contact hadden gehad, besprenkeld.
Op dag 3 en dag 7 kwam de reine persoon langs om de mensen nog een keer te
besprenkelen. Telkens herinnerde hij door zijn komst aan het feit, dat God die
verontreinigde persoon graag bij zich terug wilde hebben.
Ons leert dit voorschrift, dat er situaties zijn, waarin we niet op een vluchtige
en oppervlakkige manier met elkaar kunnen omgaan, maar waarin we tijd nodig hebben
om elkaars hart te vinden.
In de christelijke gemeente hebben we als christenen de gelegenheid om een dergelijke
dienst aan elkaar te verlenen. Daar leer je immers elkaar kennen, daar bid je voor
elkaar, daar leer je samen uit het Woord, daar zoek je met elkaar naar wegen om
het geleerde in praktijk te brengen.
En wanneer je er met die basiszorg niet uitkomt, heeft God ook nog mensen met
een pastorale verantwoordelijkheid en bekwaamheid gegeven op wie je een beroep kunt
doen.
Maar waar het om gaat, is dat God ernaar verlangt, dat de band tussen jou en God
hersteld wordt, telkens als er door welke oorzaak dan ook, een verwijdering ontstaan
is.